Vier sporen
Wat is het?
Het vier sporen beleid is de ideale manier om oefeningen aan te bieden op een gedifferentieerde manier. De leerlingen hebben de vrijheid om te kiezen welke oefeningen ze maken, en zo de leerstof op hun eigen niveau te verwerken. Door dat de leerlingen het spoor van hun niveau kiezen, krijgen ze meer inzicht in hun eigen kennen en kunnen.
Je kan de sporen aanbieden over de verschillende domeinen, zodat de leerlingen de vrijheid hebben om te kiezen waar ze eerst mee starten en hoeveel tijd ze spenderen aan dat domein.
Hoe werkt het?
Je biedt drie of vier sporen aan met oefeningen. Elk spoor heeft zijn eigen moeilijkheidsgraad en graad van ondersteuning.
Vier sporen:
- Spoor 1: Deze oefeningen zijn voor de leerlingen die het moeilijk hebben met de leerstof. Ze hebben vaak nog wat extra hulp nodig van de leraar of co-teacher.
- Spoor 2: Basisoefeningen voor leerlingen die de leerstof goed begrijpen.
- Spoor 3: Oefeningen voor leerlingen die de leerstof helemaal onder de knie hebben. Zij hebben nood aan extra uitdaging.
Naast de 3 sporen op het bord is er voor sommige vakken nog een vierde spoor.
- Spoor 4: Oefeningen voor leerlingen met een individueel curriculum. Dat kan zowel curriculumdifferentiatie zijn naar boven toe als naar beneden.
De leerlingen kiezen zelf welke oefeningen ze maken. In het begin zal dit nog moeizaam gaan bij sommige leerlingen. Eerst overschatten sommige leerlingen zich, anderen onderschatten dan weer zichzelf. De leerlingen voelen al snel aan welk spoor het best bij hen past.
Hoe begin je eraan?
Bouw rustig de zelfsturing op. Begin met één domein, een ideaal vak hiervoor is wiskunde. Lukt dat goed, voeg dan een tweede domein toe. En als iedereen de methode goed onder de knie heeft kan je gerust met vier domeinen door mekaar werken.